Het Hanta Virus wordt in Europa verspreidt door de rosse woelmuis (Clethrionomys glareolus), grote bosmuis (Apodemus flavicollis), zwarte rat (Rattus rattus) en de bruine rat (Rattus norvegicus). De huismuis (Mus musculus) draagt een voor de mens niet besmettelijke variant bij zich.
Knaagdieren besmetten elkaar door bijten en krabben.
Ze zijn tussengastheer en vertonen geen ziekteverschijnselen.
Besmetting van mensen vindt plaats door inhalatie van aërosolen van keutels en urine van besmette knaagdieren. Aërosolen ontstaan onder andere door schoonmaakwerkzaamheden (met stoffer en blik muizenkeutels opvegen!) of het ventileren van een voordien afgesloten ruimte (zomerhuis, schuur, zolder) waardoor virusdeeltjes in stof, opgedroogde keutels of nestmateriaal opwaaien. Om aërosolvorming te voorkomen nooit starten met droog afnemen, er moet altijd nat gereinigd worden.
Mogelijk kan besmetting ook plaatsvinden na bijtaccidenten met besmette knaagdieren, aanraking van besmette producten waarna contact is met neus en/of mond, en na het eten van door knaagdieren besmet voedsel.
Mensen zijn eindgastheer en kunnen de volgende ziekteverschijnselen vertonen;
Hoofdpijn, misselijkheid, braken, buikpijn. Minder dan 10% krijgt te maken met aantasting van de nieren. In minder dan 1% verloopt de ziekte dodelijk door aantasting van de nieren en longen. In 90% van de besmettingen is er geen sprake van ziekteverschijnselen. De meeste patiënten herstellen symptoomloos binnen enkele weken.
Meer ernstige varianten van het Hanta Virus worden verspreidt door de katoenrat (Sigmodon hispidus), rijstrat (Oryzomys palustris) en hertmuis-soorten (Peromyscus), allemaal soorten uit Amerika.
Symptomen zijn;
Na de eerste ziektefase (ongeveer één week na de eerste ziektedag) tachypneu, tachycardie en hypotensie, gevolgd door een adult respiratory distress syndrome, ARDS, met pulmonaal oedeem en hartfalen (hanta pulmonary sydrome, HPS). Als patiënten niet in dit stadium overlijden, bestaat de behandeling in het ziekenhuis uit symptoombestrijding en ondersteuning van vitale functies. Het sterftecijfer is circa 50%, de overige patiënten genezen meestal symptoomloos.
Ringworm (soms ten onrechte genoemd ringschurft) is geen worm en geen mijt. Het is een aandoening die veroorzaakt wordt door schimmels, meestal van het geslacht Microsporum of Trichophyton. De aandoening wordt ook wel tinea corporis genoemd (op de romp) of tinea capitis (als het op het hoofd is gelocaliseerd).
Veel dieren, maar ook mensen, zijn symptoomloos drager van de schimmelsporen die ringworm kunnen veroorzaken. Zij kunnen de schimmel overdragen op anderen zonder dat ze zelf verschijnselen vertonen. De infectie kan van dier naar mens overgedragen worden, maar ook van mens naar mens of van mens naar dier. De schimmelsporen kunnen vooral goed doordringen in een natte, enigszins verweekte of beschadigde huid. Nadat de schimmel de huid is binnen gedrongen, duurt het gemiddeld 2 tot 3 weken voordat er symptomen waargenomen worden.
De typische ringworm-plekken zijn rood en rond en worden steeds groter. De ringen zijn scherp begrensd, met een regelmatige uitbreiding aan de randen. Het randgebied is iets verheven, vertoont roodheid, kan gaan schilferen en heeft soms kleine pukkeltjes. Na verloop van tijd wordt de plek in het midden wat lichter gekleurd en treedt daar genezing op. Meestal doet de plek geen pijn maar er kan wel jeuk optreden. De plekken kunnen overal op het lichaam voorkomen, ook op de behaarde hoofdhuid. De plekken gaan vaak vanzelf weer weg maar dat kan lang duren.
Bij mensen met een verminderde afweer kan een ander beeld ontstaan. Daar kan de schimmel vaak dieper in de huid doordringen en daar een ernstige en pijnlijke huidontstekingen geven.
Mensen met intensief contact met (knaag)dieren kunnen gemakkelijk besmet raken.
Hygiënemaatregelen zijn belangrijk om schimmelinfectie te voorkomen. Dat betekent handen wassen na het aanraken van een dier, ook als aan de buitenkant niet te zien is dat het dier met schimmel besmet is. Verder is het nodig ervoor te zorgen dat de schimmel niet andere dieren in huis kan besmetten. Aangetaste dieren zouden geïsoleerd moeten worden en materialen zoals borstels moeten niet met meerdere dieren gedeeld worden. Door dieren en mensen direct te behandelen, voorkomt men dat er dragers overblijven en dat anderen besmet worden.
Salmonellabacteriën komen bij vrijwel alle diersoorten voor: wilde en tamme dieren.
Mest van geïnfecteerde dieren besmet de omgeving. Vogels, insecten en knaagdieren verspreiden de bacterie. Direct contact met besmette dieren veroorzaakt slechts 5 tot 10% van alle gevallen van salmonellose. Er zijn relatief veel bacteriën nodig om ziekteverschijnselen te veroorzaken.
Dieren zijn vaak symptoomloos drager: dat betekent dat ze wel de bacterie bij zich dragen (en ook met de mest uitscheiden), maar dat ze er niet ziek van worden. Wanneer dieren wel ziek worden vertonen zij min of meer dezelfde verschijnselen als de mens: heftige diarree met bloedbijmenging, koorts en eventueel complicaties. Drachtige dieren kunnen door de hoge koorts aborteren. Zet (huis)dieren met diarree apart en zorg ervoor dat zij geen andere dieren of mensen kunnen besmetten.
Zorg voor een goede hygiëne in de omgang met dieren: handen wassen na het aaien van dieren, handen wassen na het verschonen van stallen, hokken en kooien.
Ongeveer 1 à 2 dagen (kan zelfs binnen 6 uur) na infectie ontstaat een acute darmontsteking, die gepaard gaat met koorts, heftige diarree en buikkrampen. Later wordt de diarree minder waterig maar er kan bloedbijmenging optreden. Bij heftige diarree moet men op uitdroging bedacht zijn. De verschijnselen duren ongeveer één week. In 3 tot 5 % van de gevallen kunnen complicaties ontstaan, zoals longontstekingen, gewrichtsontstekingen, abcessen in allerlei organen, nierfalen, sepsis (bloedvergiftiging) en shock. De diagnose wordt gesteld door het aantonen van de bacterie in de ontlasting. Een besmet persoon scheidt de bacteriën niet continu uit. Daarom moet de ontlasting van drie achtereenvolgende dagen verzameld worden om de bacterie uit te kunnen kweken. Ondanks de heftige symptomen, is meestal geen behandeling nodig, zolang er maar geen uitdrogingsverschijnselen optreden.
Leptospiren leven in de nieren van ratten en muizen, vaak zonder deze ziek te maken, en worden uitgescheiden via de urine. De bacterie kan enkele weken tot jarenlang met de urine worden uitgescheiden en zo de omgeving besmetten.
Oorzaken van infecties bij mensen zijn opspattende urine van ratten en muizen of zwemmen in buitenwaters waarin ratten leven, vooral als de omstandigheden voor de bacterie gunstig zijn: lauw, weinig stromend water.
De ziekte wordt gekenmerkt door griepachtige verschijnselen. Symptomen zijn onder andere plotseling opzettende (doorgaans hevige) hoofdpijn, koorts, spier- en gewrichtspijnen, overgevoeligheid voor licht, misselijkheid en braken. In ernstige gevallen kan de ziekte leiden tot verstoringen in de functies van lever en nieren of treedt hersenvliesontsteking (meningitis) op.
Wanneer de ziekte met relatief milde, griepachtige, verschijnselen verloopt, dan wordt meestal de diagnose leptospirose niet gesteld. De ziekte van Weil geeft veelal wel ernstige verschijnselen, die tot in 20% van de gevallen een dodelijke afloop kunnen hebben, indien behandeling niet tijdig wordt gestart.
Per jaar worden in Nederland bij de mens gemiddeld dertig gevallen van veelal ernstige leptospirose gediagnosticeerd met een duidelijke piek in de periode augustus-november.
- KnaagdierenBeginthier
- Knagers online!
- Cavia Opvang 't Kuufke
- Knaagdierencentrum Aa&Hunze
- Opvang Jamie's
- Moederloze dieren
- Gerbil.nl